Er was eens een filosofische sneeuwuil die altijd had geprobeerd om de mysteries van het universum te begrijpen. Hij las alle boeken die hij kon vinden over filosofie en wetenschap, en hij bracht zijn dagen door met het denken over de diepste vragen van het leven.
Op een dag besloot de sneeuwuil dat hij de zon wilde doven, omdat hij dacht dat het licht hem te veel afleidde van zijn denkproces. Hij wilde de wereld in duisternis dompelen, zodat hij zich beter kon concentreren op zijn filosofische overpeinzingen.
Dus hij vloog naar de zon en begon te pikken en te krassen op het oppervlak, in een poging om het licht te doven. Het was een grote uitdaging, want de zon was enorm en het licht was zo intens, maar de sneeuwuil bleef doorgaan en bleef pikken en krassen.
Uiteindelijk slaagde de sneeuwuil erin om het licht te doven, en de wereld werd omhuld door duisternis. Hij was blij dat hij eindelijk rust had gevonden om te denken, maar hij merkte al snel dat hij niet meer in staat was om te zien wat hij deed. Hij vloog tegen obstakels aan en struikelde over dingen die hij niet kon zien.
Toen realiseerde de sneeuwuil zich dat licht net zo belangrijk was als duisternis, en dat het nodig was om een balans te vinden tussen de twee. Hij besloot om het licht weer aan te steken, en de wereld werd weer verlicht. De sneeuwuil was blij dat hij de les had geleerd, en hij besloot om nooit meer te proberen om het licht te doven